Zeil’maatjes’ 1

“Zullen we weer eens gaan varen?”
Elk jaar komt het wel een keer ter sprake als we, licht ongeduldig op het stuur trommelend, voor de honderste keer voor een brug staan te wachten.
Zodra de bootjes rustig tuffend zijn gepasseerd, racen we in volle vaart door naar waar we op weg zijn.
Varen heeft iets rustgevends. Het tempo is meestal laag genoeg om de omgeving te genieten en ik waan me steeds opnieuw in onbekende streken. Vanaf het water ziet alles er anders uit.

Heel wat zomers een zeilboot gehuurd. Wel eentje waarop je naast zeilen ook kon koken, chillen en slapen. En mét een echte plee (onderwatertoilet…), zodat je je even discreet terug kon trekken in plaats van op een emmer tronen, met je kont ongemakkelijk buitenboord hangen of hurken in het te kleine bosje aan de wal, wat door velen met hetzelfde doel was bezocht.

Natuurlijk had zo’n zeilboot een motor (voor makkelijk ‘inparkeren’ en windstilte) maar op het moment dat die uitging en je alleen op de wind over het water gleed, begon het pure genieten.

Onze eerste zeilvakantie samen had zo z’n momenten.
Momenten waarin we elkaar soms niet helemaal (of helemaal niet) begrepen.
Ik kon niet zeilen — 24/7 paardenmeisje, dus nautisch onbenul — en had Y plechtig beloofd om zonder discussie zijn commando’s op te volgen
(…só not me…)

Zonder noemenswaardige problemen, varen we het haventje van de verhuurder uit. Geniet mijn ‘I’m flying’ (Kate zonder Leonardo) momentje op de boeg. Héérlijk!
Al snel komt de zelfbedieningsbrug in beeld; de eerste proeve van bekwaamheid voor ons als pril zeilduo.
Ik moet er af, de brug bedienen (slagbomen laten zakken, brug omhoog draaien, boot doorlaten, brug laten zakken en slagbomen open) en aan de andere kant weer aan boord klimmen. Sta te stralen op de boeg, in afwachting van de eerste commando’s.

“Spring!”, klinkt het dwingend, nadat Y de boot langs de wal heeft gestuurd. Ik schat mijn afstand tot de vaste wal; zeker drie meter! Bovendien sta ik achter de reling. Worstel mezelf er lichtelijk nerveus overheen, maar nu springen betekent zeker dat ik tussen wal en schip beland.
“Spríng dan!!”, brult Y.
“Spring zélf!”, bijt ik woedend terug, daarmee de hiërarchie aan boord volledig onderuithalend.
Nijdig draait Y de boot voor een herkansing. Ik loop naar het midden en stap via het gangboord zo op de wal.
“Kun je niet zéggen dat ik hier moet staan om af te stappen??”
“Dat snapt toch elke os?” antwoordt hij. De toon is gezet… nu al.

Brugbediening is niet mijn dagelijkse bezigheid, dus wacht ik totdat er in geen velden of wegen een fiets of auto te bekennen is, voordat ik begin te stuntelen met onbekende en ouderwetse technieken.
Zelfs hier hoor ik Y knarsetanden!
Alleen de rode knipperlichten gaan elektrisch; aan de slagbomen moet je hangen (dus wél eerst die aan de overkant…) en de brug zelf draai je met een groot rad open en dicht.
Uiteindelijk staan er toch mensen te wachten. Een jonge man springt uit zijn auto en neemt mijn karwei over.
“Galante ridders bestáán!” mime ik naar Y terwijl hij door de brug vaart.

Aan de andere kant van de brug stap ik weer aan boord. In gedachten zet ik de (nu al talrijke) onderwerpen voor de borrel op een rijtje.
Om de sfeer aan boord optimaal te houden, hebben we afgesproken om de (namiddag)borrel als dagelijkse moment van evaluatie te gebruiken.
Voorzie rijkelijk gebruik van ‘verzachtende middelen’…

Jeanette

Delen is lief! Makkelijk via onderstaande links of faceboook

Geef een reactie

Your email address will not be published.